Richtlijn 90/270/EEG

Richtlijn 90/270/EEG van de Raad van 29 mei 1990 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid met betrekking tot het werken met beeldschermapparatuur (vijfde bijzondere Richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG

Publicatieblad Nr. L 156 van 21/06/1990 blz. 0014 - 0018
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 5 Deel 4 blz. 0203
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 5 Deel 4 blz. 0203

RICHTLIJN VAN DE RAAD
van 29 mei 1990
betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid met betrekking tot het werken met beeldschermapparatuur (vijfde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)

(90/270/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 118 A,

Gezien het voorstel van de Commissie (1), opgesteld na raadpleging van het Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats,

In samenwerking met het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat in artikel 118 A van het Verdrag wordt bepaald dat de Raad door middel van richtlijnen minimumvoorschriften vaststelt om de verbetering van met name het arbeidsmilieu te bevorderen, ten einde een hogere graad van bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te waarborgen;

Overwegende dat volgens dit artikel in deze richtlijnen wordt vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen dat zij oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen zouden kunnen hinderen;

Overwegende dat de mededeling van de Commissie over haar programma inzake de veiligheid, de hygiëne en de gezondheid op het werk (4) voorziet in de vaststelling van maatregelen met betrekking tot de nieuwe technologieën; dat de Raad daarvan in zijn Resolutie van 21 december 1987 betreffende de veiligheid, de hygiëne en de gezondheid op de arbeidsplaats (5) nota heeft genomen;

Overwegende dat de naleving van de minimumvoorschriften die een hogere graad van veiligheid van de met een beeldscherm uitgeruste werkplekken kunnen garanderen dwingend vereist is om de veiligheid en gezondheid van de werknemers te waarborgen;

Overwegende dat deze richtlijn een bijzondere richtlijn is in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de

veiligheid en de gezondheid van werknemers op het werk (6); dat de bepalingen van die richtlijn daarom ten volle gelden voor het gebruik van beeldschermen door werknemers, onverminderd meer dwingende en/of specifieke bepalingen die in de onderhavige richtlijn zijn opgenomen;

Overwegende dat de werkgevers zich op de hoogte moeten stellen van de technische vooruitgang en van de wetenschappelijke kennis op het gebied van het ontwerpen van werkplekken, om eventuele noodzakelijk geworden aanpassingen uit te voeren, ten einde een hoger niveau van bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers te kunnen garanderen;

Overwegende dat voor een werkplek met beeldschermapparatuur de ergonomische aspecten bijzonder belangrijk zijn;

Overwegende dat de onderhavige richtlijn een concreet element vormt in het kader van de verwezenlijking van de sociale dimensie van de interne markt;

Overwegende dat het Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats krachtens Besluit 74/325/EEG (7) door de Commissie wordt geraadpleegd voor het uitwerken van voorstellen op dit gebied,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

AFDELING I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel

1. In deze richtlijn, die de vijfde bijzondere richtlijn is in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG, worden minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid vastgesteld betreffende het werken met beeldschermapparatuur als omschreven in artikel 2.

2. De bepalingen van Richtlijn 89/391/EEG gelden ten volle voor het gehele in lid 1 bedoelde terrein, onverminderd meer dwingende en/of specifieke bepalingen die in de onderhavige richtlijn zijn opgenomen.

3. Deze richtlijn is niet van toepassing op:

  • a) bestuurdersplaatsen op voertuigen of machines;
  • b) computersystemen in transportmiddelen;
  • c) computersystemen die in de eerste plaats bestemd zijn voor gebruik door het publiek;
  • d) zogenaamde “draagbare” systemen die niet aanhoudend worden gebruikt op een werkplek;
  • e) rekenmachines, kassa's en andere apparatuur die voorzien is van een klein display voor gegevens of hoeveelheden, dat nodig is voor het directe gebruik van die apparatuur;
  • f) conventionele schrijfmachines met “display”.

Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

  • a) “beeldscherm”: een alfanumeriek of grafisch scherm, ongeacht het gebruikte afbeeldingsprocédé;
  • b) “werkplek”: het geheel dat bestaat uit beeldschermapparatuur, in voorkomend geval voorzien van een toetsenbord of voorziening voor gegevensinvoer en/of de interface mens/machine bepalende software, facultatieve accessoires, nevenapparatuur met inbegrip van de schijveneenheid, een telefoon, een modem, een printer, een documenthouder, een stoel en een werktafel of werkvlak, alsmede de onmiddellijke werkomgeving;
  • c) “werknemer”: iedere werknemer in de zin van artikel 3, onder a), van Richtlijn 89/391/EEG die gewoonlijk gedurende een aanzienlijk deel van zijn normale werktijd gebruik maakt van beeldschermapparatuur.

AFDELING II

VERPLICHTINGEN VAN DE WERKGEVERS

Artikel 3

Analyse van de werkplekken

  • 1. De werkgevers zijn gehouden een analyse van de werkplekken te verrichten om de omstandigheden inzake veiligheid en gezondheid te evalueren die deze voor hun werknemers inhouden, met name inzake de eventuele risico's voor het gezichtsvermogen en de problemen van lichamelijke en geestelijke belasting.
  • 2. De werkgevers moeten passende maatregelen nemen om de daarbij vastgestelde risico's te ondervangen, in het licht van de in lid 1 bedoelde evaluatie, rekening houdend met de samenvoeging en/of de combinatie van de gevolgen van de vastgestelde risico's.

Artikel 4

Voor het eerst in gebruik genomen werkplekken

De werkgevers moeten passende maatregelen nemen opdat werkplekken die na 31 december 1992 voor het eerst in gebruik worden genomen, aan de minimumvoorschriften van de bijlage voldoen.

Artikel 5

Reeds in gebruik zijnde werkplekken

De werkgevers moeten passende maatregelen nemen opdat de werkplekken die op 31 december 1992 reeds in gebruik zijn, uiterlijk vier jaar na die datum worden aangepast aan de minimumvoorschriften in de bijlage.

Artikel 6

Voorlichting en opleiding van de werknemers

  • 1. Onverminderd artikel 10 van Richtlijn 89/391/EEG moeten de werknemers voorlichting krijgen over alles wat verband houdt met de veiligheid en gezondheid op hun werkplek, met name over de maatregelen voor werkplekken die krachtens de artikelen 3, 7 en 9 worden genomen.

In ieder geval worden de werknemers of hun vertegenwoordigers op de hoogte gesteld van alle maatregelen betreffende de veiligheid en de gezondheid, die met toepassing van de onderhavige richtlijn genomen worden.

  • 2. Onverminderd artikel 12 van Richtlijn 89/391/EEG moet iedere werknemer bovendien een opleiding krijgen betreffende de wijze van gebruik alvorens met dit soort werk te beginnen, en telkens wanneer de organisatie van de werkplek ingrijpend wordt gewijzigd.

Artikel 7

Dagindeling van het werk

De werkgever is gehouden de activiteit van de werknemer zodanig te organiseren dat het dagelijkse werken met een beeldscherm op gezette tijden wordt onderbroken door rustpauzen of andersoortige activiteiten, waardoor de belasting van het werken met een beeldscherm wordt verlicht.

Artikel 8

Raadpleging en medezeggenschap van de werknemers

Overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 89/391/EEG worden de werknemers en/of hun vertegenwoordigers geraadpleegd en hebben zij medezeggenschap omtrent de materies die onder deze richtlijn, met inbegrip van de bijlage, vallen.

Artikel 9

Bescherming van de ogen en het gezichtsvermogen van de werknemers

  • 1. De werknemers moeten:
    • - alvorens met het werken met een beeldscherm te beginnen, en
    • daarna op gezette tijden, en
    • wanneer zich gezichtsstoornissen voordoen die het gevolg kunnen zijn van het werken met een beeldscherm,

een passend onderzoek van de ogen en van het gezichtsvermogen kunnen ondergaan, uitgevoerd door iemand die de daartoe vereiste competentie bezit.

  • 2. De werknemers moeten een oftalmologisch onderzoek kunnen ondergaan indien de resultaten van het in lid 1 bedoelde onderzoek zulks vereisen.
  • 3. Indien de resultaten van het in lid 1 of lid 2 bedoelde onderzoek dit vereisen, en de normale correctiemiddelen niet kunnen worden gebruikt, moeten de werknemers speciale, met het betrokken werk verband houdende correctiemiddelen krijgen.
  • 4. De ter uitvoering van dit artikel genomen maatregelen mogen in geen geval extra kosten voor de werknemers met zich brengen.
  • 5. De bescherming van de ogen en het gezichtsvermogen van de werknemers kan een onderdeel vormen van een nationaal stelsel van gezondheidszorg.

AFDELING III

DIVERSE BEPALINGEN

Artikel 10

Aanpassingen van de bijlage

De zuiver technische aanpassingen van de bijlage in verband met de technische vooruitgang, de ontwikkeling van de internationale regelingen of specificaties of de kennis op het

gebied van beeldschermapparatuur, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 17 van Richtlijn 89/391/EEG.

Artikel 11

Slotbepalingen

  • 1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 1992 aan deze richtlijn te voldoen.

Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

  • 2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied reeds hebben vastgesteld of vaststellen.
  • 3. De Lid-Staten brengen de Commissie om de vier jaar verslag uit over de praktische tenuitvoerlegging van de bepalingen van deze richtlijn, onder vermelding van de standpunten van de sociale partners.
  • De Commissie geeft kennis van het verslag aan het Europese Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Raadgevend Comité voor de veiligheid, de gezondheid en de hygiëne op de arbeidsplaats.
  • 4. De Commissie legt op gezette tijden aan het Europese Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité een verslag voor over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn, met inachtneming van de leden 1, 2 en 3.

Artikel 12

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 29 mei 1990.

Voor de Raad

De Voorzitter

B. AHERN

(1) PB nr. C 113 van 29. 4. 1988, blz. 7, en PB nr. C 130 van

26. 5. 1989, blz. 5.

(2) PB nr. C 12 van 16. 1. 1989, blz. 92, en PB nr. C 113 van

7. 5. 1990.

(3) PB nr. C 318 van 12. 12. 1988, blz. 32.

(4) PB nr. C 28 van 3. 2. 1988, blz. 3.

(5) PB nr. C 28 van 3. 2. 1988, blz. 1.

(6) PB nr. L 183 van 29. 6. 1989, blz. 1.

(7) PB nr. L 185 van 9. 7. 1974, blz. 15.

BIJLAGE

MINIMUMVOORSCHRIFTEN (Artikelen 4 en 5)

Opmerking vooraf

De in deze bijlage vervatte verplichtingen zijn ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn van toepassing, voor zover de betrokken onderdelen op de werkplek voorhanden zijn en de intrinsieke eisen of kenmerken van de taak dit niet beletten.

1. APPARATUUR

  • a) Algemene opmerking
    • Het gebruik op zich van de apparatuur mag voor de werknemers geen bron van risico's vormen.
  • b) Beeldscherm
    • De tekens op het beeldscherm moeten voldoende scherp, duidelijk van vorm en voldoende groot zijn, met voldoende afstand tussen de tekens en de regels.
    • Het beeld op het scherm moet stabiel zijn, zonder flikkering of andere vormen van onstabiliteit.
    • De luminantie van en/of het contrast tussen de tekens en de achtergrond moeten/moet door de gebruiker van beeldschermstations gemakkelijk kunnen worden bijgesteld en gemakkelijk aan de omgevingsomstandigheden kunnen worden aangepast.
    • Het beeldscherm moet vrij en gemakkelijk verstelbaar en kantelbaar zijn om aan de behoeften van de gebruiker te kunnen worden aangepast.
    • Er kan van een afzonderlijke voet voor het beeldscherm of van een instelbare tafel gebruik worden gemaakt.
    • Het beeldscherm moet vrij zijn van glans en spiegelingen die de gebruiker kunnen hinderen.
  • c) Toetsenbord
    • Het toetsenbord moet hellend kunnen worden geplaatst en mag geen geheel vormen met het beeldscherm, ten einde voor de gebruiker een comfortabele houding mogelijk te maken die geen vermoeidheid in armen of handen veroorzaakt.
    • Er moet vóór het toetsenbord voldoende ruimte zijn om steun te bieden voor handen en armen van de gebruiker.
    • Het toetsenbord moet een mat oppervlak hebben om reflecties te voorkomen.
    • De indeling van het toetsenbord en de vorm van de toetsen moeten zodanig zijn dat het gebruik van het toetsenbord wordt vergemakkelijkt.
    • De symbolen op de toetsen moeten voldoende contrastrijk en vanuit de normale werkhouding voldoende leesbaar zijn.
  • d) Werktafel of werkvlak
    • De werktafel of het werkvlak moet een reflectiearm oppervlak hebben, voldoende groot zijn en een flexibele opstelling van beeldscherm, toetsenbord, documenten en accessoires mogelijk maken.
    • De documenthouder moet stabiel en regelbaar zijn en zodanig zijn geplaatst dat oncomfortabele hoofd- en oogbewegingen tot een minimum worden beperkt.
    • Er moet voldoende ruimte zijn om een comfortabele houding mogelijk te maken.
  • e) Werkstoel
    • De werkstoel moet stabiel zijn, de gebruiker bewegingsvrijheid geven en hem een comfortabele werkhouding verschaffen.
    • De zitting moet in de hoogte verstelbaar zijn.
    • De hoogte en de hellingshoek van de rugleuning moeten verstelbaar zijn.
    • Desgewenst moet een voetsteun worden aangebracht.

2. OMGEVING

  • a) Ruimte
    • De werkplek moet, wat afmetingen en inrichting betreft, voldoende plaats bieden om veranderingen van houding en werkbewegingen mogelijk te maken.
  • b) Verlichting
    • De algemene en/of gerichte verlichting (werklampen) moeten zorgen voor voldoende verlichting en een passend contrast tussen beeldscherm en omgeving, rekening houdende met de aard van het werk en de visuele behoeften van de gebruiker.
    • Mogelijke verblinding en hinderlijke reflecties op het scherm of op alle andere apparaten moeten vermeden worden door de inrichting van de ruimten en de werkplekken te coördineren met de situering en de technische kenmerken van de kunstmatige lichtbronnen.
  • c) Verblinding en reflecties
    • De werkplek moet zo worden ingericht dat lichtbronnen zoals ramen en andere openingen, doorzichtige of doorschijnende wanden, alsmede helgekleurde apparaten en wanden, geen directe verblinding en geen hinderlijke reflecties op het beeldscherm veroorzaken.
    • De ramen moeten zijn uitgerust met een passende instelbare helderheidswering om de intensiteit van het licht dat op de werkplek valt, te verminderen.
  • d) Geluid
    • Bij de inrichting van de werkplek moet rekening worden gehouden met het geluid dat wordt voortgebracht door de bij de werkplek behorende apparatuur, ten einde vooral verstoring van de aandacht en van het gesproken woord te voorkomen.
  • e) Warmte
    • De tot de werkplek behorende apparatuur mag geen voor de werknemers hinderlijke warmte veroorzaken.
  • f) Straling
    • Alle straling, met uitzondering van het zichtbare deel van het elektromagnetisch spectrum, moet worden verminderd tot uit het oogpunt van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers verwaarloosbare niveaus.
  • g) Vochtigheid
    • Er moet een toereikende vochtigheidsgraad worden gecreëerd en gehandhaafd.

3. INTERFACE COMPUTER/MENS

Bij de uitwerking, de keuze, de aankoop en de wijziging van programmatuur alsmede bij de definitie van de taken die het gebruik van beeldschermen meebrengen, moet de werkgever met de volgende factoren rekening houden:

  • a) de programmatuur moet zijn aangepast aan de te verrichten taak;
  • b) de programmatuur moet gemakkelijk kunnen worden gebruikt en moet in voorkomend geval kunnen worden aangepast aan het kennis- en ervaringsniveau van de gebruiker; er mag zonder medeweten van de werknemers geen gebruik worden gemaakt van een kwantitatief of kwalitatief controlemechanisme;
  • c) de systemen moeten de werknemers gegevens verschaffen over de werking ervan;
  • d) de systemen moeten de informatie visualiseren in een vorm en een tempo die zijn aangepast aan de operateurs;
  • e) in het bijzonder bij de verwerking van informatie door de mens moeten de beginselen van de ergonomie worden toegepast.